Terwijl het leven haar mee neemt langs kronkelwegen en zanderige hoogtes, tussen wuivende groene halmen die binnen een half jaar goudgeel en knisperend onder de gloeiendhete middagzon hunkeren naar de dorsmachine, voelt zij hoe zij ook kreukelt, vouwt en rimpelt. Zonder het smeuïge dat er ooit in haar lichaam huisde, zonder de lijm die haar…Read more
Na vier jaar en negen maanden precies vandaag ben ik helemaal versmolten met het feit dat Kjell niet langer bij me is in een aards lichaam. Dat betekent niet dat ik hem niet mis. Zijn slungelige lijf, zijn onhandige knuffels, zijn puberbuien. Hij is overal. Als ik aan het klungelen ben op de pc ‘hoor’…Read more
De eerste keer dat ik hem zag, die negende augustus bijna 20 jaar geleden, keek ik naar zijn oogjes, zijn wenkbrauwtjes, zijn petieterige vingertjes en poppennageltjes, zijn mummelmondje en neusje, zijn blonde haartjes en zijn oortjes. Ik zag het dons op zijn bolle wangetjes en ook de kleur van zijn warme roze huidje. Ik probeerde elk detail in mijn geheugen te griffen want dit moment zou nooit meer terugkomen. Op een foto van dat moment heb ik hem in mijn armen en kijk geconcentreerd naar zijn snoetje. Ik heb een blik van totale verliefdheid.
Alles was perfect en niets of niemand was mooier.
Mijn blik zou nog vele malen over hem heen gaan in de jaren die zouden komen. Zijn oogjes waarmee hij naar mijn gezicht keek, terwijl hij aan mijn borst lag en dronk. Langzaam vielen ze dicht en dan kietelde ik zijn wangetje om hem wakker te maken, zodat hij voldoende melk binnen kreeg. Elke ochtend als ik zijn slaapkamerdeur opende en zijn blije gezichtje zag, zijn armpjes al uitgestrekt naar mij en zijn beentjes trappelend van ongeduld. Ik keek naar hem bij al de grote mijlpalen, zijn eerste stapjes, sprongetjes en fietstochtjes. Zijn zwemlessen en zijn onbedwingbare drang om aan het klimrek te slingeren als een aapje. Ontelbare keren keek ik naar zijn slapende gestalte, naar zijn lange wimpers die mee bewogen met zijn oogleden waarachter zich allerlei avonturen afspeelden. Ik keek naar zijn groeiende lijf en zijn langzaam donker kleurende haren. Ik zag ineens knokige knieën en grote voeten ontstaan. Ik keek nog eens goed en zag het dons op zijn wangen veranderen in dikkere haren, en er ontstond een snorretje en een klein sikje. Ik keek en ik zag lange benen en spieren in zijn armen. Ik zag een jonge man ontstaan die een groot hart had voor ons, een select groepje mensen waar hij voor door het vuur ging. Een die alles wist over elke computertaal, die zoveel van dieren hield dat hij geen vlees meer wilde eten. Langzaamaan echter zag ik in zijn prachtig blauwgrijze ogen iets ontstaan, een stille triestheid. Een diepe sombere radeloosheid lonkte hem steeds verder van ons vandaan. Ik keek naar hem die ochtend, toen hij opnieuw vertelde dat hij niet had willen bestaan. Ik keek, luisterend naar zijn openhartigheid en het vertrouwen dat hij mij schonk, terwijl ik mijn hart voelde afbrokkelen en mijn hele lichaam hem wilde absorberen en beschermen tegen de donkerte die steeds meer vat op hem kreeg. Ik zag zijn worsteling tegen wat zijn definitieve beslissing teweeg zou brengen bij hen die hij liefhad. Ik keek naar zijn lange gestalte naast mij en voelde zijn eenzaamheid en zijn onmacht te kunnen leven zoals wij. Ik wist dat hij mijn toestemming nodig had, de wetenschap dat ik achter zijn besluit zou staan. En terwijl ik hem die gaf, hem nog vroeg om eerst nog alles te proberen dat hem misschien kon helpen, keek ik hem aan en hoorde de woorden die mij hoop gaven. “Ja mama, help je mij?” Ik keek de komende maanden veel naar hem, naar zijn manier van lopen, hoe hij zijn boterhammen smeerde met pasta, hoe hij zijn oordopjes in deed en daarna zijn muts opzette. Ik zag hoe hij op zijn fiets stapte en hoe hij in de ochtend vaker in de tuin ging zitten. Ik was zijn buffer tegen de buitenwereld, die prachtige zielen zoals hij, niet begreep. Ik verdedigde hem tegen anderen. Ik keek als hij vertelde over de hulp die hem geboden werd, over zelfhulpboeken en ondersteunende supplementen, over meditatie en over dat hij zich iedere dag een beetje beter voelde. Ik wilde niets meer missen, vond het moeilijk om uit huis te gaan. Langzaam groeide er toch nog vertrouwen in mij dat het misschien wel goed zou komen. 1 mei kwam hij naar beneden en zag ik hem gaan. “ Ik ga wandelen mam.”
De laatste keer dat ik hem zag, die zevende mei, keek ik naar zijn gesloten ogen, zijn wenkbrauwen, zijn lange vingers en afgekloven nagels, zijn mond en neus, zijn donkere haren en zijn oren. Ik zag zijn baardje en snor en zijn scherp uitstekende jukbeenderen, en ook de spierwitte kleur van zijn ijzig koude huid. Ik probeerde elk detail in mijn geheugen te griffen. Want dit moment zou nooit meer terugkomen. Op een foto van dat moment heb ik hem in mijn armen en kijk geconcentreerd naar zijn gezicht. Ik heb een blik van totale verliefdheid.
Één seconde wakker en jij bent er. Ik bedoel, de gedachte; jij bent dood, is er. Diep zuchten, luisteren naar de stilte boven onze slaapkamer, dieper zuchten, kracht zoeken en opstaan. Slaapkamer open, naakt naar de badkamer, want dat kan nu. De spiegel laat een bleek gezicht zien. Holle ogen. Niet zoals jouw selfies die je in dezelfde spiegel maakte. Breed grijzend of melancholisch. Sportkleding aan, naar beneden. Computer opstarten, video zoeken en beginnen aan mijn dagelijkse half uurtje oefeningen. Voornemen hierna wel te ontbijten en iets nuttigs te doen. Twee uur en stomme filmpjes over mammoeten in perma frost later, stram opstaan van de stoel en de trap opstrompelen. Weer die spiegel. Gelukt, iets minder witjes. Wassen, aankleden, naar de trap. Weifelend. Nu al huilen of straks pas? Nu betekent naar jouw kamers. Straks betekent nog meer fossielen kijken en uitstel van. Wat ik ook kies, jij bent er. Je zit in de pot Speculoos, in de mandarijntjes, in Shadow, in jouw plaats aan tafel, in jouw vorkje, in de handbel, in de error op de pc, in de kattensnoepjes, in jouw beker, in de vega melk. De fiets die jij gebruikte maakt mij misselijk. Altijd was ik bang voor een ongeluk. Ironie. De wasmachine wast alleen nog onze kleding. Zonnebloempitjes eet ik nu in mijn eentje. Soms lach ik om jou. Grappige herinneringen. Ze troosten nog niet, ze kerven verder in mijn kapotte hart. E. speelt een trieste melodie op zijn gitaar, jouw afwezigheid schrijft de tekst. Ik huil. Zo vaak. Zo veel. Zo intens. Equivalent voor de grootte van mijn liefde voor jou. Als het lukt stof ik, of poets de badkamer. Als het niet lukt zit ik, wezenloos, bewegingsloos. Wandel naar de bieb waar mijn boek staat. Nadat jij jouw definitieve keuze maakte hoorde ik van een studiegenoot dat jij zo trots op mij was. Mijn ogen branden. Wandel terug door het plantsoen, langs het bankje waar jij wel eens op zat en probeerde jouw leven vast te houden terwijl het licht in jouw tunnel gedoofd was. Ik kook, denk; wat fijn, we eten vis en jij komt niet klagen dat het stinkt. Waarom werd ik altijd boos als je dat deed, ik zou willen dat je nu naar beneden komt en klaagt, toe maar, inclusief dat demonstratieve vertoon van jouw trui over je neus trekken. Ik zal je vast pakken en lachend knuffelen. Na het eten neem ik jouw taak waar, het inruimen van de vaatwasser. We drinken een kop thee, kijken wat op Netflix of lezen een boekje. Dan lichten uit, trap op, rituelen in de badkamer. Als ik naar onze slaapkamer ga, kijk ik nog vlug naar boven en geef een kushandje. Belachelijk, ik weet het. Lach er maar om. Luid genoeg. Misschien hoor ik het. Mijn laatste gedachten gaan over jou. Zoals gisteren en morgen. Want alles is bedekt met een laagje jou.