Stel dat al die regendruppels tranen waren van verdrietlaat het dan uren regenenzodat water buiten oevers gaatstraten blank staankelders onderlopen enakkers verzuipende zon zich een week niet laat zien misschien dat mensen danbegrijpenhoe het bijna onmogelijk isje ogen te sluiten voor verdriet van een ander net te doen alsof er geen oorlogen zijnver van eigen…Read more
Jij en ik wisten niet dat ik je achtervolgde door de storm en hevige regen je voeten draalden geen tel tromgeroffel en trompetgeschal in mijn hoofd jij baande je een weg naar jouw dansvloer waar je alles had klaargezet dit werd de belangrijkste voorstelling op jouw muziek vloog je weg in jouw unieke vorm en terwijl ik je lichaam vasthield voelde ik onze zielen samensmelten dans, mijn kleurrijke paradijsvogel je was niet alleen je bent nooit alleen geweest en mijn god, wat ben je prachtig
Één seconde wakker en jij bent er. Ik bedoel, de gedachte; jij bent dood, is er. Diep zuchten, luisteren naar de stilte boven onze slaapkamer, dieper zuchten, kracht zoeken en opstaan. Slaapkamer open, naakt naar de badkamer, want dat kan nu. De spiegel laat een bleek gezicht zien. Holle ogen. Niet zoals jouw selfies die je in dezelfde spiegel maakte. Breed grijzend of melancholisch. Sportkleding aan, naar beneden. Computer opstarten, video zoeken en beginnen aan mijn dagelijkse half uurtje oefeningen. Voornemen hierna wel te ontbijten en iets nuttigs te doen. Twee uur en stomme filmpjes over mammoeten in perma frost later, stram opstaan van de stoel en de trap opstrompelen. Weer die spiegel. Gelukt, iets minder witjes. Wassen, aankleden, naar de trap. Weifelend. Nu al huilen of straks pas? Nu betekent naar jouw kamers. Straks betekent nog meer fossielen kijken en uitstel van. Wat ik ook kies, jij bent er. Je zit in de pot Speculoos, in de mandarijntjes, in Shadow, in jouw plaats aan tafel, in jouw vorkje, in de handbel, in de error op de pc, in de kattensnoepjes, in jouw beker, in de vega melk. De fiets die jij gebruikte maakt mij misselijk. Altijd was ik bang voor een ongeluk. Ironie. De wasmachine wast alleen nog onze kleding. Zonnebloempitjes eet ik nu in mijn eentje. Soms lach ik om jou. Grappige herinneringen. Ze troosten nog niet, ze kerven verder in mijn kapotte hart. E. speelt een trieste melodie op zijn gitaar, jouw afwezigheid schrijft de tekst. Ik huil. Zo vaak. Zo veel. Zo intens. Equivalent voor de grootte van mijn liefde voor jou. Als het lukt stof ik, of poets de badkamer. Als het niet lukt zit ik, wezenloos, bewegingsloos. Wandel naar de bieb waar mijn boek staat. Nadat jij jouw definitieve keuze maakte hoorde ik van een studiegenoot dat jij zo trots op mij was. Mijn ogen branden. Wandel terug door het plantsoen, langs het bankje waar jij wel eens op zat en probeerde jouw leven vast te houden terwijl het licht in jouw tunnel gedoofd was. Ik kook, denk; wat fijn, we eten vis en jij komt niet klagen dat het stinkt. Waarom werd ik altijd boos als je dat deed, ik zou willen dat je nu naar beneden komt en klaagt, toe maar, inclusief dat demonstratieve vertoon van jouw trui over je neus trekken. Ik zal je vast pakken en lachend knuffelen. Na het eten neem ik jouw taak waar, het inruimen van de vaatwasser. We drinken een kop thee, kijken wat op Netflix of lezen een boekje. Dan lichten uit, trap op, rituelen in de badkamer. Als ik naar onze slaapkamer ga, kijk ik nog vlug naar boven en geef een kushandje. Belachelijk, ik weet het. Lach er maar om. Luid genoeg. Misschien hoor ik het. Mijn laatste gedachten gaan over jou. Zoals gisteren en morgen. Want alles is bedekt met een laagje jou.