Je boom staat je hebt gezien dat ik de lichtjes drapeerde dat ik vloekte omdat alles in de knoop zat inclusief ik je zag dat de punaise viel en alleen jij weet waar hij ligt ik niet, op handen en knieën kroop ik snikkend rond kwaad op de punaise, mijzelf, onze plannen die zoveel verdriet met zich meebrachten dat er geen kerstmissen genoeg zijn om te stelpen
je keek toe hoe ik de houten sterretjes vastprikte in het veel te harde hout hop, punaise krom je moeder kan sakkeren als de beste haha de kaarsjes die ik aanstak laten de glitter extra schitteren dat is dan mooi meegenomen in de feestmaand
kind, ik mis je hoorde je mij fluisteren en hoewel ik de ‘waarom’ vragen niet meer stel komen de ‘daarom’ antwoorden toch als vanzelf mij eraan herinnerend dat ik weer vasthoud dat loslaten beter is wel onbarmhartig moeilijk maar toch het is plausibel dat ik tijd heb om te oefenen dus dat doe ik tijdens het optooien van jouw boom
Het blijkt eigenlijk kinderlijk eenvoudig (vloekwoord naar keuze) ik kan jouw keuze aanvaarden maar niet jouw nooit meer in dit leven die wreedaard die op de loer ligt weet ik vaak te ontwijken om uiteindelijk een keer uitgeput te zijn, dat is zijn kans en hij neemt hem, uiteraard krijsende uithalen van verdriet en pijn zijn tenslotte het voedsel waar hij op teert
Hij trekt en hij snijdt, met woeste halen zwiep ik hem weg tot hij opgeeft met fluisterende woorden en grijnzend wegkruipt: “tot de volgende keer” ik snerp hem na dat hij op moet rotten, val kapot, ik wil je niet meer hoor je mij, je bent een monster, een gedrocht uit de spelonken je hoort in de duisternis thuis, niet bij mij in het licht
Mijn ogen sluiten zich, ik zie rode pulsaties en langzaam zak ik weg in de vergetelheid waar ik weet dat mijn ziel zich verweeft met die van jou jij zegt zacht dat je mijn verdriet begrijpt, mijn tomeloze boosheid en twijfel mama, je mist mij, dat heet liefde, en ik heb jou ook lief, al ontelbare eeuwen lang we zullen nooit lang zonder elkaar zijn, denk aan mij vanuit die liefde
Nodig hem uit mama, voor een diner dansant, voer hem hapjes van verdriet en woede geef hem absint gemaakt van jouw zoute tranen, tot hij dronken is van genot en dans met hem, pirouettes en tango’s, walsen tot je duizelig bent mama, dansen met het monster is de lijm die jouw hart heelt en je toestaat het corsage van veldbloemen te ruiken dat hij voor je mee nam, hij weet wat je mooi vindt
Ik zal hem vragen mijn kind, mij kleden in mijn mooiste jurk, schoenen met hakken mijn haren opsteken zodat de lok van inkt te zien is achter mijn linkeroor en berusten in de cadans, swingen tot ik erbij neerval, berusting nabij wanneer hij tenslotte volgevreten en afgebrand zich uit de voeten maakt zal ik licht zijn het licht, voor mijzelf, voor jou, zelfs voor hem, die danser uit de krochten
Met jouw elektrische tandenborstel poets ik, vanaf de dag dat je voorgoed vertrok, mijn tanden. Het opzetstukje heb ik niet vervangen. Jou dicht bij mij voelen is noodzakelijk. Mijn gezicht en lichaam droog ik af met jouw blauwe handdoeken. Ik spray jouw haarlak op mijn haar, ondanks dat hij van mindere kwaliteit is dan mijn favoriete merk wil ik de bus toch op gebruiken. Af en toe pak ik de fles curry en ruik eraan, uiteindelijk zullen we hem weg moeten gooien, omdat hij over de datum gaat. Ik eet dat spul alleen op frietjes, jij at het op werkelijk alles, bijna alles, tot grote hilariteit van ons. Op jouw kamer ga ik aan de kant van het bankje zitten waar jij zat tijdens onze wekelijkse tea time. Ik geef jouw planten water. De cactussen heb ik inmiddels naar beneden verhuisd. Ze staan in onze keuken. Aan jouw kapstok hangen drie jassen. De jas die je aan had, de bewuste dag dat je uiteindelijk de laatste stap nam die je al zo lang wilde nemen, is gewassen. Maar die grijze, die doe ik wel eens aan, dan omhelst jouw geur mij en met mijn ogen dicht waan ik mij dan in jouw armen. Niet dat je mij vaak knuffelde, heel weinig zelfs, maar nu kan ik zelf bepalen wanneer ik behoefte heb aan het kleine beetje jou dat mij nog gegund is. Op jouw bed lig ik, terwijl gloeiende tranen voren trekken over mijn slapen en sissend uitdoven in mijn oorschelpen. Ik steek een kaarsje aan bij jouw foto. Soms niet, dan ben ik aan het tegenspartelen en is het onmogelijk te aanvaarden dat jij nooit meer terug kunt keren. Dat jouw stoel leeg zal blijven en boodschappen doen bij AH een wrange bedoeling is geworden. Dan helpt het branden van die f***ing kaars ook niet. Ik stop mijn hand wel eens in jouw schoen en voel de indrukken van jouw tenen, voel de laatste kilometers die jij ermee liep. Ik heb de schoenen goed ingevet, je kunt tevreden zijn. Al deze dingen doe ik bewust, ik zoek bewust de kwelling op die ontstond op het moment dat ik intuïtief besefte dat jij dood was en dit vreselijke weten met een oerkreet uit mijn keel omhoog schoot, steeds verder omhoog naar waar jij mij wel kon horen en zien en niets kon doen om mijn schreeuw te dempen, troost te bieden en je daad ongedaan te maken. Bewust onderga ik telkens opnieuw deze kwellingen, omdat ik voel dat mijn verdriet mijn innerlijke wezen anders negatief gaat beïnvloeden, en daarmee de relatie met iedereen die ik lief heb. Echter, als jij onverwachts mijn gedachten binnendringt, wordt ik overmand door een droefenis die mijn lichaam doorklieft, alsof een samoerai zwaard vanuit gene zijde willekeurig een plek uitkiest om mij de doodsteek te bezorgen. Op zo’n moment verlang ik alleen maar naar de dood. Nee, dat is niet waar, ik hunker dan om bij je te zijn. Bij jou, mijn dierbare, mooie uitzonderlijke kind. Het leven is te mooi en ik geniet, al is het in een onzichtbaar vlies dat mij omhult als was ik een embryo in een vruchtzak. Kleuren, muziek, smaak, het is minder. Het meest mis ik jou wanneer ik wakker word. Elke ochtend echoot er een sarcastisch mantra in mijn hoofd vanaf het moment dat mijn hersenen aan gaan: Welcome to paradise. In de taal waarin jij dacht, schreef en het liefste sprak. Ik vermoed dat jij nu wel weet welk verdriet wij mee slepen, wij, de achterblijvers. Ik kan uiteraard alleen voor mijzelf spreken. Ik lach, ik ruzie, ik kook, eet, drink, huil, fiets, graaf, snoei en schrijf. Ik leef dus. In overdrive of met omfloerste hartslagen en een brok in mijn keel. Hoe kan ik, jouw moeder, jou loslaten? Het lijkt een voldongen onmogelijkheid waar ik niet aan onderuit kan komen. Dat, mijn zoon, is mijn queeste. Mijn zoektocht naar de heilige graal. Jou werkelijk vrijlaten zal tijd kosten, en is cruciaal voor de rest van mijn leven. Ik moet gewoon mijn leven opnieuw beginnen. Ik zocht na het schrijven van deze zin synoniemen voor het woord ‘gewoon’ en vond de volgende woorden: eenvoudigweg, gewoonweg, ronduit, simpelweg, volstrekt, zonder meer. Ze zijn de grap van de dag.