Escher’s trappen om ons heen jouw kleine voetje stapt mis aan jouw bretels hou ik je amechtig vast boven het trapgat mijn armspieren protesteren ik hoop dat de elastieken banden aan het korte broekje je lijfje kunnen dragen, trek je naar boven spartel niet alsjeblieft stil nou, ik heb je kom maar, tegen mijn borstkas aan ik laat je nooit meer los
In mijn armen hou ik je vast op zoek naar een flesje melk ik ben je te lang vergeten je ogen mat, berustend door paniek bevangen vraag ik iedereen waar haal ik voeding in een kar ligt een pistool verschrikt leg ik het doek erover terug mijn zelfgemaakte draagzak kan jouw gewicht niet dragen ik alleen kan voor jou zorgen zodat je niet wegkwijnt lief kind we zijn bijna thuis
Je boom staat je hebt gezien dat ik de lichtjes drapeerde dat ik vloekte omdat alles in de knoop zat inclusief ik je zag dat de punaise viel en alleen jij weet waar hij ligt ik niet, op handen en knieën kroop ik snikkend rond kwaad op de punaise, mijzelf, onze plannen die zoveel verdriet met zich meebrachten dat er geen kerstmissen genoeg zijn om te stelpen
je keek toe hoe ik de houten sterretjes vastprikte in het veel te harde hout hop, punaise krom je moeder kan sakkeren als de beste haha de kaarsjes die ik aanstak laten de glitter extra schitteren dat is dan mooi meegenomen in de feestmaand
kind, ik mis je hoorde je mij fluisteren en hoewel ik de ‘waarom’ vragen niet meer stel komen de ‘daarom’ antwoorden toch als vanzelf mij eraan herinnerend dat ik weer vasthoud dat loslaten beter is wel onbarmhartig moeilijk maar toch het is plausibel dat ik tijd heb om te oefenen dus dat doe ik tijdens het optooien van jouw boom
Met jouw elektrische tandenborstel poets ik, vanaf de dag dat je voorgoed vertrok, mijn tanden. Het opzetstukje heb ik niet vervangen. Jou dicht bij mij voelen is noodzakelijk. Mijn gezicht en lichaam droog ik af met jouw blauwe handdoeken. Ik spray jouw haarlak op mijn haar, ondanks dat hij van mindere kwaliteit is dan mijn favoriete merk wil ik de bus toch op gebruiken. Af en toe pak ik de fles curry en ruik eraan, uiteindelijk zullen we hem weg moeten gooien, omdat hij over de datum gaat. Ik eet dat spul alleen op frietjes, jij at het op werkelijk alles, bijna alles, tot grote hilariteit van ons. Op jouw kamer ga ik aan de kant van het bankje zitten waar jij zat tijdens onze wekelijkse tea time. Ik geef jouw planten water. De cactussen heb ik inmiddels naar beneden verhuisd. Ze staan in onze keuken. Aan jouw kapstok hangen drie jassen. De jas die je aan had, de bewuste dag dat je uiteindelijk de laatste stap nam die je al zo lang wilde nemen, is gewassen. Maar die grijze, die doe ik wel eens aan, dan omhelst jouw geur mij en met mijn ogen dicht waan ik mij dan in jouw armen. Niet dat je mij vaak knuffelde, heel weinig zelfs, maar nu kan ik zelf bepalen wanneer ik behoefte heb aan het kleine beetje jou dat mij nog gegund is. Op jouw bed lig ik, terwijl gloeiende tranen voren trekken over mijn slapen en sissend uitdoven in mijn oorschelpen. Ik steek een kaarsje aan bij jouw foto. Soms niet, dan ben ik aan het tegenspartelen en is het onmogelijk te aanvaarden dat jij nooit meer terug kunt keren. Dat jouw stoel leeg zal blijven en boodschappen doen bij AH een wrange bedoeling is geworden. Dan helpt het branden van die f***ing kaars ook niet. Ik stop mijn hand wel eens in jouw schoen en voel de indrukken van jouw tenen, voel de laatste kilometers die jij ermee liep. Ik heb de schoenen goed ingevet, je kunt tevreden zijn. Al deze dingen doe ik bewust, ik zoek bewust de kwelling op die ontstond op het moment dat ik intuïtief besefte dat jij dood was en dit vreselijke weten met een oerkreet uit mijn keel omhoog schoot, steeds verder omhoog naar waar jij mij wel kon horen en zien en niets kon doen om mijn schreeuw te dempen, troost te bieden en je daad ongedaan te maken. Bewust onderga ik telkens opnieuw deze kwellingen, omdat ik voel dat mijn verdriet mijn innerlijke wezen anders negatief gaat beïnvloeden, en daarmee de relatie met iedereen die ik lief heb. Echter, als jij onverwachts mijn gedachten binnendringt, wordt ik overmand door een droefenis die mijn lichaam doorklieft, alsof een samoerai zwaard vanuit gene zijde willekeurig een plek uitkiest om mij de doodsteek te bezorgen. Op zo’n moment verlang ik alleen maar naar de dood. Nee, dat is niet waar, ik hunker dan om bij je te zijn. Bij jou, mijn dierbare, mooie uitzonderlijke kind. Het leven is te mooi en ik geniet, al is het in een onzichtbaar vlies dat mij omhult als was ik een embryo in een vruchtzak. Kleuren, muziek, smaak, het is minder. Het meest mis ik jou wanneer ik wakker word. Elke ochtend echoot er een sarcastisch mantra in mijn hoofd vanaf het moment dat mijn hersenen aan gaan: Welcome to paradise. In de taal waarin jij dacht, schreef en het liefste sprak. Ik vermoed dat jij nu wel weet welk verdriet wij mee slepen, wij, de achterblijvers. Ik kan uiteraard alleen voor mijzelf spreken. Ik lach, ik ruzie, ik kook, eet, drink, huil, fiets, graaf, snoei en schrijf. Ik leef dus. In overdrive of met omfloerste hartslagen en een brok in mijn keel. Hoe kan ik, jouw moeder, jou loslaten? Het lijkt een voldongen onmogelijkheid waar ik niet aan onderuit kan komen. Dat, mijn zoon, is mijn queeste. Mijn zoektocht naar de heilige graal. Jou werkelijk vrijlaten zal tijd kosten, en is cruciaal voor de rest van mijn leven. Ik moet gewoon mijn leven opnieuw beginnen. Ik zocht na het schrijven van deze zin synoniemen voor het woord ‘gewoon’ en vond de volgende woorden: eenvoudigweg, gewoonweg, ronduit, simpelweg, volstrekt, zonder meer. Ze zijn de grap van de dag.