als ik mijn kabeljauwfilet totaal verpest, volgens mijn lief die niet kan begrijpen dat ik vis pas lekker vind als ie gortdroog en met een zout korstje op mijn bord ligt, mis is jou opeens jij die gebakken vis zo vond stinken hevig protesterend kwam je dan naar de keuken met een sjaal of de col van je trui over je neus om het speciaal voor jou bereidde groentenprutje aan te pakken wat heb ik mij geërgerd als je dat puberale gedrag vertoonde en als je dan weer naar je kamer vertrok sputterde ik nog flink na
wat een energieverspilling
ik had je al die keren kunnen omhelzen en zeggen dat ik het begreep dan had ik misschien een hele voorraad omhelzingen gehad waaruit ik onbeperkt kon putten
op dit moment, nu ik geniet van mijn zalig kurkdroog gebakken zoute kabeljauwfilet zou een schepje uit die voorraad wel lekker zijn bij mijn vis
Je was er in de vlinder die dwarrelend voorbij kwam terwijl de speelgoedtent werd opgezet en de kleine grote vriend nietsvermoedend een kus drukte op de wond in mijn hart
je was er in elke omhelzing die ik kreeg in de voelbare liefde de lach die weerklonk je hielp mij om te genieten even te vergeten dat ik je soms een beetje vaak zo godsgruwelijk mis
je was er ook in de ogen van het kleine meisje dat mij aankeek en huilde voelend dat ik ongezien huilde in het plekje dat alleen voor jou is bedoeld daar waar ik mij terugtrek als de golven over mij neerslaan
je was er in het ongeboren kindje dat trappelde in de buik van haar mama zij is nu nog waar jij nu bent een dimensie die ik vergeten ben maar waar jij de weg teruggevonden hebt en jouw rust
Je boom staat je hebt gezien dat ik de lichtjes drapeerde dat ik vloekte omdat alles in de knoop zat inclusief ik je zag dat de punaise viel en alleen jij weet waar hij ligt ik niet, op handen en knieën kroop ik snikkend rond kwaad op de punaise, mijzelf, onze plannen die zoveel verdriet met zich meebrachten dat er geen kerstmissen genoeg zijn om te stelpen
je keek toe hoe ik de houten sterretjes vastprikte in het veel te harde hout hop, punaise krom je moeder kan sakkeren als de beste haha de kaarsjes die ik aanstak laten de glitter extra schitteren dat is dan mooi meegenomen in de feestmaand
kind, ik mis je hoorde je mij fluisteren en hoewel ik de ‘waarom’ vragen niet meer stel komen de ‘daarom’ antwoorden toch als vanzelf mij eraan herinnerend dat ik weer vasthoud dat loslaten beter is wel onbarmhartig moeilijk maar toch het is plausibel dat ik tijd heb om te oefenen dus dat doe ik tijdens het optooien van jouw boom
De eerste keer dat ik hem zag, die negende augustus bijna 20 jaar geleden, keek ik naar zijn oogjes, zijn wenkbrauwtjes, zijn petieterige vingertjes en poppennageltjes, zijn mummelmondje en neusje, zijn blonde haartjes en zijn oortjes. Ik zag het dons op zijn bolle wangetjes en ook de kleur van zijn warme roze huidje. Ik probeerde elk detail in mijn geheugen te griffen want dit moment zou nooit meer terugkomen. Op een foto van dat moment heb ik hem in mijn armen en kijk geconcentreerd naar zijn snoetje. Ik heb een blik van totale verliefdheid.
Alles was perfect en niets of niemand was mooier.
Mijn blik zou nog vele malen over hem heen gaan in de jaren die zouden komen. Zijn oogjes waarmee hij naar mijn gezicht keek, terwijl hij aan mijn borst lag en dronk. Langzaam vielen ze dicht en dan kietelde ik zijn wangetje om hem wakker te maken, zodat hij voldoende melk binnen kreeg. Elke ochtend als ik zijn slaapkamerdeur opende en zijn blije gezichtje zag, zijn armpjes al uitgestrekt naar mij en zijn beentjes trappelend van ongeduld. Ik keek naar hem bij al de grote mijlpalen, zijn eerste stapjes, sprongetjes en fietstochtjes. Zijn zwemlessen en zijn onbedwingbare drang om aan het klimrek te slingeren als een aapje. Ontelbare keren keek ik naar zijn slapende gestalte, naar zijn lange wimpers die mee bewogen met zijn oogleden waarachter zich allerlei avonturen afspeelden. Ik keek naar zijn groeiende lijf en zijn langzaam donker kleurende haren. Ik zag ineens knokige knieën en grote voeten ontstaan. Ik keek nog eens goed en zag het dons op zijn wangen veranderen in dikkere haren, en er ontstond een snorretje en een klein sikje. Ik keek en ik zag lange benen en spieren in zijn armen. Ik zag een jonge man ontstaan die een groot hart had voor ons, een select groepje mensen waar hij voor door het vuur ging. Een die alles wist over elke computertaal, die zoveel van dieren hield dat hij geen vlees meer wilde eten. Langzaamaan echter zag ik in zijn prachtig blauwgrijze ogen iets ontstaan, een stille triestheid. Een diepe sombere radeloosheid lonkte hem steeds verder van ons vandaan. Ik keek naar hem die ochtend, toen hij opnieuw vertelde dat hij niet had willen bestaan. Ik keek, luisterend naar zijn openhartigheid en het vertrouwen dat hij mij schonk, terwijl ik mijn hart voelde afbrokkelen en mijn hele lichaam hem wilde absorberen en beschermen tegen de donkerte die steeds meer vat op hem kreeg. Ik zag zijn worsteling tegen wat zijn definitieve beslissing teweeg zou brengen bij hen die hij liefhad. Ik keek naar zijn lange gestalte naast mij en voelde zijn eenzaamheid en zijn onmacht te kunnen leven zoals wij. Ik wist dat hij mijn toestemming nodig had, de wetenschap dat ik achter zijn besluit zou staan. En terwijl ik hem die gaf, hem nog vroeg om eerst nog alles te proberen dat hem misschien kon helpen, keek ik hem aan en hoorde de woorden die mij hoop gaven. “Ja mama, help je mij?” Ik keek de komende maanden veel naar hem, naar zijn manier van lopen, hoe hij zijn boterhammen smeerde met pasta, hoe hij zijn oordopjes in deed en daarna zijn muts opzette. Ik zag hoe hij op zijn fiets stapte en hoe hij in de ochtend vaker in de tuin ging zitten. Ik was zijn buffer tegen de buitenwereld, die prachtige zielen zoals hij, niet begreep. Ik verdedigde hem tegen anderen. Ik keek als hij vertelde over de hulp die hem geboden werd, over zelfhulpboeken en ondersteunende supplementen, over meditatie en over dat hij zich iedere dag een beetje beter voelde. Ik wilde niets meer missen, vond het moeilijk om uit huis te gaan. Langzaam groeide er toch nog vertrouwen in mij dat het misschien wel goed zou komen. 1 mei kwam hij naar beneden en zag ik hem gaan. “ Ik ga wandelen mam.”
De laatste keer dat ik hem zag, die zevende mei, keek ik naar zijn gesloten ogen, zijn wenkbrauwen, zijn lange vingers en afgekloven nagels, zijn mond en neus, zijn donkere haren en zijn oren. Ik zag zijn baardje en snor en zijn scherp uitstekende jukbeenderen, en ook de spierwitte kleur van zijn ijzig koude huid. Ik probeerde elk detail in mijn geheugen te griffen. Want dit moment zou nooit meer terugkomen. Op een foto van dat moment heb ik hem in mijn armen en kijk geconcentreerd naar zijn gezicht. Ik heb een blik van totale verliefdheid.