In het eetcafe keek ik rond
mensen van allerlei allooi
dun en dik
sjofel of sjiek
nors of spontaan
ik had mijn vooroordelen
ik keek naar de buitenkant
en vond er wat van
tot ik ineens bedacht
dat in elk van die lijven
een hart klopt
toen pas zag ik de mens
in zijn geheel
en
wist
wij zijn allemaal hetzelfde
Gebarsten kozijnen, morsige ramen
roerloos vergrauwde vitrage
waarachter ooit kinderstemmen
botsende autootjes, gerinkel van poppenservies
kamers ruikend naar honderd jaar
versleten gehaakte spreien
echo’s van opgewonden gekreun
verhitte gesprekken
galmend tegen vergeelde muren
craquelé spiegels waarin zij niet meer kijkt
der Sensenmann waart hier al rond
tast elke dag met zijn knokenvoet over de verschoten traploper
tot hij geroepen wordt, serieus geroepen wordt
in wanhoop en vraag om verlossing
zijn komst echt gewenst is
om de greep van ondraaglijke pijn te stoppen
door haar hart uit te rukken
zodat haar ziel naar huis kan
Traanvocht wazig
staar ik naar het gras,
terwijl ik mij afvraag
wat is mijn les
de tuinslang lekt
grote druppels water op mijn teenslipper
mijn voet wordt nat
mijn kapotte hart
lekt ook
via mijn ogen
grote druppels liefde langs mijn wangen
loslaten, tevreden zijn en zonder oordeel
antwoord jij zacht in mijn oor
in mijn ooghoek
schim jij weer weg