Hoopvol naar bed
tenslotte zag jij mij
jankend als een wolf
met haar poot tussen
de metalen tanden
van de wolvenklem
worstelend

je hoorde mij smeken
kom in mijn dromen
alsjeblieft
kom
het is te lang geleden
mijn ogen verlangen
naar je
om niet te spreken
over mijn armen, mijn hart

Telkens wakker wordend
wanhopiger bij elke
draai
weer niet
waar blijf je
ben je
wanneer
toe
zie je mij niet

hopeloos het
ochtendgloren zien
van weer een dag
zonder jou
en met jouw afwezig zijn
rest mij niets
dan mijn poot te likken
de pijn te verduren
tot de komende nacht

Je boom staat
je hebt gezien dat ik de lichtjes drapeerde
dat ik vloekte omdat alles in de knoop zat
inclusief ik
je zag dat de punaise viel
en alleen jij weet waar hij ligt
ik niet, op handen en knieën
kroop ik snikkend rond
kwaad op de punaise, mijzelf,
onze plannen die zoveel verdriet
met zich meebrachten dat er geen
kerstmissen genoeg zijn om te stelpen

je keek toe hoe ik de houten sterretjes
vastprikte in het veel te harde hout
hop, punaise krom
je moeder kan sakkeren als de beste haha
de kaarsjes die ik aanstak
laten de glitter extra schitteren
dat is dan mooi meegenomen
in de feestmaand

kind, ik mis je
hoorde je mij fluisteren
en hoewel ik de ‘waarom’ vragen niet meer stel
komen de ‘daarom’ antwoorden toch als vanzelf
mij eraan herinnerend dat ik weer vasthoud
dat loslaten beter is
wel onbarmhartig moeilijk maar toch
het is plausibel dat ik tijd heb om te oefenen
dus dat doe ik tijdens het optooien
van jouw boom


misschien dat schuimkransjes helpen

DIGITAL CAMERA



De eerste keer dat ik hem zag, die negende augustus bijna 20 jaar geleden, keek ik naar zijn oogjes, zijn wenkbrauwtjes, zijn petieterige vingertjes en poppennageltjes, zijn mummelmondje en neusje, zijn blonde haartjes en zijn oortjes. Ik zag het dons op zijn bolle wangetjes en ook de kleur van zijn warme roze huidje. Ik probeerde elk detail in mijn geheugen te griffen want dit moment zou nooit meer terugkomen. Op een foto van dat moment heb ik hem in mijn armen en kijk geconcentreerd naar zijn snoetje. Ik heb een blik van totale verliefdheid.


Alles was perfect en niets of niemand was mooier.

Mijn blik zou nog vele malen over hem heen gaan in de jaren die zouden komen. Zijn oogjes waarmee hij naar mijn gezicht keek, terwijl hij aan mijn borst lag en dronk. Langzaam vielen ze dicht en dan kietelde ik zijn wangetje om hem wakker te maken, zodat hij voldoende melk binnen kreeg. Elke ochtend als ik zijn slaapkamerdeur opende en zijn blije gezichtje zag, zijn armpjes al uitgestrekt naar mij en zijn beentjes trappelend van ongeduld. Ik keek naar hem bij al de grote mijlpalen, zijn eerste stapjes, sprongetjes en fietstochtjes. Zijn zwemlessen en zijn onbedwingbare drang om aan het klimrek te slingeren als een aapje. Ontelbare keren keek ik naar zijn slapende gestalte, naar zijn lange wimpers die mee bewogen met zijn oogleden waarachter zich allerlei avonturen afspeelden. Ik keek naar zijn groeiende lijf en zijn langzaam donker kleurende haren. Ik zag ineens knokige knieën en grote voeten ontstaan. Ik keek nog eens goed en zag het dons op zijn wangen veranderen in dikkere haren, en er ontstond een snorretje en een klein sikje. Ik keek en ik zag lange benen en spieren in zijn armen. Ik zag een jonge man ontstaan die een groot hart had voor ons, een select groepje mensen waar hij voor door het vuur ging. Een die alles wist over elke computertaal, die zoveel van dieren hield dat hij geen vlees meer wilde eten. Langzaamaan echter zag ik in zijn prachtig blauwgrijze ogen iets ontstaan, een stille triestheid. Een diepe sombere radeloosheid lonkte hem steeds verder van ons vandaan. Ik keek naar hem die ochtend, toen hij opnieuw vertelde dat hij niet had willen bestaan. Ik keek, luisterend naar zijn openhartigheid en het vertrouwen dat hij mij schonk, terwijl ik mijn hart voelde afbrokkelen en mijn hele lichaam hem wilde absorberen en beschermen tegen de donkerte die steeds meer vat op hem kreeg. Ik zag zijn worsteling tegen wat zijn definitieve beslissing teweeg zou brengen bij hen die hij liefhad. Ik keek naar zijn lange gestalte naast mij en voelde zijn eenzaamheid en zijn onmacht te kunnen leven zoals wij. Ik wist dat hij mijn toestemming nodig had, de wetenschap dat ik achter zijn besluit zou staan. En terwijl ik hem die gaf, hem nog vroeg om eerst nog alles te proberen dat hem misschien kon helpen, keek ik hem aan en hoorde de woorden die mij hoop gaven. “Ja mama, help je mij?” Ik keek de komende maanden veel naar hem, naar zijn manier van lopen, hoe hij zijn boterhammen smeerde met pasta, hoe hij zijn oordopjes in deed en daarna zijn muts opzette. Ik zag hoe hij op zijn fiets stapte en hoe hij in de ochtend vaker in de tuin ging zitten. Ik was zijn buffer tegen de buitenwereld, die prachtige zielen zoals hij, niet begreep. Ik verdedigde hem tegen anderen. Ik keek als hij vertelde over de hulp die hem geboden werd, over zelfhulpboeken en ondersteunende supplementen, over meditatie en over dat hij zich iedere dag een beetje beter voelde. Ik wilde niets meer missen, vond het moeilijk om uit huis te gaan. Langzaam groeide er toch nog vertrouwen in mij dat het misschien wel goed zou komen. 1 mei kwam hij naar beneden en zag ik hem gaan. “ Ik ga wandelen mam.”

De laatste keer dat ik hem zag, die zevende mei, keek ik naar zijn gesloten ogen, zijn wenkbrauwen, zijn lange vingers en afgekloven nagels, zijn mond en neus, zijn donkere haren en zijn oren. Ik zag zijn baardje en snor en zijn scherp uitstekende jukbeenderen, en ook de spierwitte kleur van zijn ijzig koude huid. Ik probeerde elk detail in mijn geheugen te griffen. Want dit moment zou nooit meer terugkomen. Op een foto van dat moment heb ik hem in mijn armen en kijk geconcentreerd naar zijn gezicht. Ik heb een blik van totale verliefdheid.

Alles was perfect en niets of niemand was mooier.

En als je dan zo’n dag hebt
misschien zelfs wel twee
dan omarm elk moment
lach uitbundig
overdrijf met vertelsels
adem diep in
wend de ogen niet af
kijk naar de zon
stuur liefde naar iedereen
denk niet na
zet de karnavals pruik op
just don’t care
beleef zo’n dag
leef zo’n dag